COOS
Doe ze de groeten daar in Rotterdam.” “Van wie mag ik zeggen?” “Van Coos. En hij is niet werkeloos.”
Coos had ons net overgevaren, van De Biesbosch naar Werkendam. Met zijn Ieniemienie-fietsveer. Twaalf personen en een paar fietsen, meer kon er niet op. Om en om moesten we de fietsen plaatsen, dan “werd het vanzelf Guus Meewis.” Of ik de grap begreep weet ik niet, misschien iets met ritme? Gedengedeng. Maar het klonk sympathiek.
​
Alle tien de passagiers had hij persoonlijk welkom geheten. De kinderen, een Vlaams gezin, mochten voor vertrek een stuk Haribo - macht Kinder froh - snoepgoed uit een ronde plastic bak pakken. De volwassenen maakten grapjes over colaflesjes. En Coos had de tijd.
Oh ja, nog een sanitaire stop. Coos verdween in het riet om vijf minuten later toch echt van wal te steken.
Een onooglijk klein bootje op de grote rivier vanaf de overkant nauwelijks waarneembaar. Heen en weer, heen en weer. Vanuit zijn minikajuit hield Coos het vaarverkeer nauwlettend in de gaten. Nu geen tijd meer voor flauwekulletjes. De kajuit bevatte wat communicatieapparatuur gemonteerd op en aan een houten interieur. Boven het houtwerk een enkelglazige rechte ruit en twee wat smallere maar even hoge zijramen. Een klein houten huisje op een uit te kluiten gewassen sloep. Zo over Coos’ schouder meekijkend zou je denken dat de voorkant van boot samenviel met die van de kajuit. Veel scheelde het ook niet.​

De passagiers leunden tegen het metalen frame dat het dak op het achterdek ondersteunde, starend over de rivier.
Intussen draaide de gelooide hand van Coos aan het stuurwiel. Of ie wel eens spannende dingende had meegemaakt? Vooral de wind kon parten spelen. “Afgelopen zondag nog. De golven spoelden over het fietsdek. Iedereen natte voeten. Mensen vroegen of ze mee moesten. Van mij niet natuurlijk. Toen heb ik het veer maar uit de vaart gehaald genomen.”
“Ik ben geboren in de Maas. Dertig jaar al vaar ik hier heen en weer. Maar alleen in zomer. Dan woon ik daar in mijn camper.” Hij wees naar de overkant. “Daar kook ik dan mijn potje, net als jullie.” Hij knikte naar onze fietstassen. “En in de winter woon ik in Spanje, aan de Costa Calida.” “De warme kust” zei ik wijsneuzig. “Ja, maar in de zomer moet je daar niet zijn hoor!, dan is het daar veel te heet. Oh, je spreekt ook Spaans.”
We babbelden nog wat en voor ik het door had meerden we aan in Werkendam. Vijftien minuten had de overtocht geduurd. We stapten van boord waar een lange rij voetgangers en fietsers op een vaart naar gene zijde wachtte. Ik schat zo’n veertig.
“Wie durft? Wie zijn de volgende vrijwilligers?” En de vriendelijke bootsman was alweer aan de babbel met zijn volgende twaalf gasten. Niet te stressen. Totaal onthaast begon ik aan mijn weekend.
Maar toen ik langs de rij wachtenden liep rekende ik snel uit: drie overtochten van een kwartier, inclusief evenzoveel terugtochten, maakt anderhalf uur.

Camper
Strak bleef hij me aankijken. Een antwoord kwam maar niet. Onrustig schoof ik op mijn stoel. Hij had aangeboden dat we bij hem aan tafel plaats mochten nemen. Daar waren nog drie stoelen vrij op een verder vol terras. Hij ging toch zo weg.
Of we er last van hadden dat hij rookte? Nee. Je kunt iemand die je net aan tafel nodigt niet vragen zijn sigaret te doven. Maar onze non-verbale communicatie was hem duidelijk; hij doofde zijn sigaret.
De spareribs hier, die waren fantastisch. Die kon hij aanbevelen. Maar ook de andere gerechten op de kaart.
“Der Koch hier ist wirklich” en hij kust de toppen van zijn vingers en schoot dezelfde kus met een royaal de lucht in. Hij leek het naar zijn zin te hebben. Het was de vierde dag op een rij dat hij hier kwam. Zijn camper stond op het veldje hiernaast.
De man had een grijs sikje, droeg een blauw geruit bloesje met korte mouwen en een lichtblauwe korte broek. Aan zijn voeten sandalen. Vierenzeventig was ie. Slanke handen waar ik de aderen dicht onder de huid zag lopen. Een zijn rechter middelvinger droeg hij een zegelring.
Waarom gaf deze spraakzame heer geen antwoord? “Wann reisen Sie wieder nach Hause?” was toch niet een heel moeilijke vraag. Opeens kreeg ik een vermoeden. “Sie haben kein Haus?” vroeg ik voorzichtig.
Een knik. Hij graaide wild in zijn broekzak en gooide een sleutelbos sleutels op tafel. Aan een van de ringen, tussen de sleutels, zag ik een trouwring. Na enkele ogenblikken lukt het weer om te spreken.
Vier maanden leefde hij nu in zijn camper. Samen zouden ze eropuit trekken, naar de Noordkaap, Marokko en alles ertussen. Ze verkochten hun woning en gebruikten een deel van de opbrengst voor de camper. En toen wilde ze niet meer en eindigde zijn huwelijk na veertig jaar. Een donderslag bij heldere hemel
“Haben Sie ein Hund? Nein? Mein Hund ist auch gestorben, zwei Monate her.” Twee verliezen in vier maanden. Hij slikte, vocht tegen zijn tranen.
We waren stil. Toen zeiden we dat het ons speet dit te horen. We praatten nog wat door over de woningmarkt, ook in Duitsland een probleem. Tientallen keren had hij zich ingeschreven, steeds voor niets. Maar volgende maand had ie dan toch een flatje.
Hij maakte zich op om op te stappen en verontschuldigde zich. Hij had dit niet willen vertellen. Een sociale man. “Hij komt er wel bovenop”, zeiden we tegen elkaar.
“Und das schlimmste ist: ich liebe sie noch immer.”
Uiteindelijk kozen we toch maar vegetarisch.
​
​

switch
De man, een kwetsbare glimlach op de lippen, zegt tegen de vrouw: ‘Volgend jaar loop ik stage, op een VWO. Vanaf september. Daarna nog een jaar studeren en dan heb ik mijn master.’ Hij is kaal, draagt een iets te wijde spijkerbroek. Over zijn schouder hangt een rode Adidas-tas.
Zij, begin veertig met een verzorgd uiterlijk en een open gezicht, is net ingestapt. Ze staan ze op het balkon van de stoptrein naar Den Haag.
'Goed zeg! Een nieuwe start. En dan docent worden op het VWO. Lekker discussiëren met die gasten, ze uitdagen.’ ‘Ja veel zin in.’
’Is je stage fulltime?' ‘Ja, en ik heb het ook wel een beetje gehad met mijn werk. In september stop ik dus.’
‘Maar hoe kom je dan rond?’ ‘Ik heb nog wat pensioen van mijn vrouw. Daar red ik het wel mee. Als je maar in goede gezondheid verder kunt. Je gaat toch nadenken na zo’n periode.’ Het gesprek valt stil. ‘Je bedoelt?' ‘Mijn vrouw is vier jaar ziek geweest.’ ‘Vier jaar!?’ ‘Ja, vier jaar ziek geweest’ Stilte. Hij verhaalt: ‘Ja,’ Ze zwijgen. ‘Zo ben ik ook in dit traject beland.’ Dan stopt de trein. ’Maar eh, mooie vooruitzichten!’ ‘Ja mooie vooruitzichten.’ Beiden stappen uit. ‘Kom je dag goed door, hé!’ zegt de man.

WIJSVINGEr
Hij fietst naar de sportschool waar ie heeft afgesproken met een vriend en heeft er zin in. Hij zit goed in zijn vel. Met de week voelt ie zich fitter en sterker. En nu er in juli niet wordt gevoetbald moet je wel aan je conditie blijven werken, toch?In de sportschool kennen ze ‘m als die vriendelijke gast, zo bescheiden als dat ie breed is. En hip ook: strak uitgelijnd afrokapsel, het shirtje strak om biceps, jeans, hippe pattas, petje en op de neus een coole planga (merk: Louis Vuitton). Door zijn AirPods klinkt de reggaeton van Broederliefde.​​
​
‘Kut, een politieauto!’ Snel kijkt hij weer voor zich uit. ‘F*ck, ik word weer gevolgd. Voor je kijken, voor je uit kijken.Rustig blijven. Rus-tig
blijven. Je heb niets verkeerd gedaan. Jou kunnen ze niet pakken.’ Maar toch: stress! Zijn rechter slaap bonkt. Zijn kaken staan strak.
‘Heb ik op mijn mobiel gekeken? Gedachteloos, zomaar uit gewoonte? Nee, dat kan het niet zijn. M’n telefoon heb ik expres in mijn tas gedaan. Ik ken mezelf.’ Hij weet dat ze ‘m in de gaten houden. Wel vaker wordt ie gevolgd, zomaar, voor niets. Hij wil niet opvallen, mag geen fouten maken.
‘Maar shit, ik heb niets te verbergen!’ Hij kijkt opzij en ziet twee paar ogen die naar hem staren. ‘Losers!’ En als daad van uiterst verzet lacht ie z’n tanden bloot, een korte grijns.
Direct tikt een van de agenten met zijn ring driemaal hard tegen de autoruit en steekt daarna waarschuwend zijn wijsvinger op. Dan trapt de chauffeur het gaspedaal in en rijdt de auto verder. ‘What the f*ck! Waarom?’